Kort na een doorstart worden ontslagen, via het UWV. Een lage transitievergoeding betaald krijgen, want ja, u bent nog maar kort in dienst. Klopt dit? Is uw jarenlange inzet voor het faillissement dan voor niets geweest? Hieronder leest u de afloop. Heeft u vragen over uw situatie, neemt u dan vrijblijvend contact met mij op. Ik ben bereikbaar op 0229-249660 of 06 54 28 80 49.
Een kantonrechter kreeg onlangs zo’n situatie voorgelegd. Een werkneemster is sinds 1992 in dienst bij bedrijf X en daarna bij bedrijf Y. Bedrijf Y is in 2013 veranderd in bedrijf Z. Z is op 26 februari 2013 failliet verklaard.
Op 14 maart 2013 is een akkoord bereikt over de doorstart van bedrijf Z, waarbij de activiteiten van bedrijf Z zijn voortgezet door werkgever.
Werkneemster is op 1 april 2013 bij werkgever in dienst getreden. Op 12 mei 2016 heeft werkgever toestemming verzocht aan het UWV voor het ontslag van werkneemster. Het UWV heeft deze toestemming verleend, op grond van bedrijfseconomische omstandigheden. Werkneemster wordt ontslagen. Werkgever hanteert een onjuiste opzegtermijn en betaald een lage transitievergoeding.
Werkneemster is het hier niet mee eens. Zij verzoekt aan de Kantonrechter betaling van de ontbrekende transitievergoeding en een vergoeding voor het niet in acht nemen van de opzegtermijn. Het gaat hier om € 22.968,- bruto en € 4.921,82 bruto.
De kantonrechter oordeelt als volgt:
Eerst beschrijft de Kantonrechter het juridische probleem: Partijen verschillen van mening over de vraag of werkgever als opvolgend werkgever moet worden beschouwd en of bij bepaling van de omvang van de transitievergoeding en de opzegtermijn, de duur van het dienstverband van werkneemster bij bedrijf X, bedrijf Y en bedrijf Z moet worden meegenomen.
De kantonrechter overweegt het volgende over de Wwz. Met de in artikel 7:673 lid 4 sub b BW toegevoegde bewoordingen ‘ongeacht of inzicht bestaat in de hoedanigheid en geschiktheid van de werknemer‘ is de definitie van opvolgend werkgeverschap uit het Van Tuinen/Wolters-arrest verruimd en is sinds de invoering van de Wwz per 1 juli 2015 een einde gekomen aan het ‘zodanige banden’-criterium. Door het vervallen van dit criterium dient de rechter de situatie als volgt te beoordelen.
CRITERIUM OPVOLGEND WERKGEVERSCHAP
Heeft de nieuwe arbeidsovereenkomst van werkneemster wezenlijk dezelfde vaardigheden en verantwoordelijkheden als de vorige overeenkomst. Daar komt bij dat in dit geval sprake is geweest van een faillissementssituatie. In een dergelijk geval heeft artikel 7:668a BW (en daarmee thans artikel 7:673 lid 4 sub b BW) slechts toepassing in het geval een koper van activa uit een failliete boedel tevens een werknemer die in dienst was van de failliet in dienst neemt. Wat de activa zijn komt hierna aan de orde.
Werkgever en bedrijf X zijn – ondanks hun eigen identiteit – zodanig nauw met elkaar verbonden dat (1) wordt geacht dat zowel de activa als de werknemers van bedrijf Z zijn overgegaan naar eenzelfde, althans naar aan elkaar gelieerde, vennootschap(pen), en dat (2) wordt geacht dat werkneemster bij werkgever dezelfde werkzaamheden verrichtte als bij bedrijf Z. Daartoe wordt het volgende overwogen.
AFWEGING FEITEN
1. Uit de in het geding gebrachte uittreksels van de Kamer van Koophandel blijkt dat werkgever en dochterondernemingen zijn van dezelfde moedervennootschap, de Holding. Werkgever en de Holding zijn alle gevestigd op hetzelfde adres. Tevens blijkt dat de Holding pas is opgericht ná faillissement, evenals werkgever, alle op dezelfde datum.
Dat van een doorstart sprake is geweest, staat buiten kijf. In het verslag van de curator staat vermeld dat diverse activa en de immateriële activa zijn verkocht aan ‘de doorstarter’. Over deze doorstarter geeft het faillissementsverslag echter geen uitsluitsel. De activa zijn in dit geval kantoor-/en bedrijfsinventaris, de voorraden, de debiteuren.
2. Dat werkneemster vlak vóór en na faillissement dezelfde werkzaamheden verrichtte, kan worden afgeleid uit de in het geding gebrachte takenlijsten.
Gelet op bovenstaande concludeert de kantonrechter dat onder deze omstandigheden werkgever ten aanzien van de verrichte arbeid van werkneemster redelijkerwijze geacht moet worden de opvolger van bedrijf Z te zijn.
UITSPRAAK
Een en ander maakt dat bij de berekening van de hoogte van de transitievergoeding de duur van het dienstverband van werkneemster bij bedrijf X, Y, Z en werkgever dient te worden meegenomen. De gevorderde ontbrekende transitievergoeding wordt toegewezen.
Gelet op de duur van het dienstverband van werkneemster en de proceduretijd bij het UWV had bovendien de opzegtermijn drie maanden moeten zijn. Werkgever had daarom de arbeidsovereenkomst mogen opzeggen per 1 oktober 2016. Zij heeft echter opgezegd per 1 augustus 2016. Werkgever is daarom een vergoeding verschuldigd gelijk aan het bedrag van het in geld vastgestelde loon over de termijn dat de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging had behoren voort te duren, welk bedrag onweersproken is berekend op een bedrag van € 4.921,82 bruto. Dit bedrag is daarom eveneens toewijsbaar.
De volledige uitspraak kunt u hier lezen.